Doelstellingen wetsvoorstel
Afgelopen vrijdag 6 oktober jl. is het Wetsvoorstel verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden door het demissionair kabinet gepubliceerd voor consultatie.
Het wetsvoorstel geeft aanvullende regels voor de beoordeling van de arbeidsrelatie. Het doel van het wetsvoorstel is tweeledig. Het wetsvoorstel beoogt allereerst schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Daarnaast heeft het wetsvoorstel als doel een duidelijk toetsingskader te bieden voor het beoordelen van een (werk)relatie als een arbeidsovereenkomst.
Het demissionair kabinet probeert met het wetsvoorstel vooral duidelijkheid te verschaffen voor werkgevenden en werkenden ten aanzien van hun rechtspositie. Zij zouden op grond van de voorgestelde wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek een betere inschatting moeten kunnen maken of bepaalde werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd door een zelfstandige of door een werknemer (in de zin van het Burgerlijk Wetboek).
Concreet beoogt het wetsvoorstel artikel 7:610 lid 2 BW te wijzigen door het opnemen van een toetsingskader ter beoordeling van een (werk)relatie als arbeidsovereenkomst. Ook wordt aan het bepaalde in artikel 7:610 BW een nieuw derde en vierde lid toegevoegd, waardoor een wettelijke rangorde wordt aangebracht in de vereisten van het nieuwe toetsingskader. Tot slot introduceert het wetsvoorstel een nieuw artikel 7:610aa BW. Dit artikel bevat een rechtsvermoeden op basis van uurtarief.
Voorgestelde wijzigingen in artikel 7:610 BW
Toetsingskader
Het nieuwe lid 2 van artikel 7:610 BW bepaalt dat een persoon in dienst is van een werkgever, indien:
a. de arbeid wordt verricht onder werkinhoudelijke aansturing door de werkgever; of
b. de arbeid of de werknemer organisatorisch is ingebed in de organisatie van de werkgever; én
c. de werknemer de arbeid niet voor eigen rekening en risico verricht.
Wettelijke rangorde van eisen
Het nieuwe lid 3 van artikel 7:610 BW biedt een “rangorde” van het normenkader in de subparagrafen a. tot en met c. in artikel 7:610 lid 2 BW. Kort gezegd, kan de weging van factoren tot vier verschillende uitkomsten leiden:
Indien sprake is van “werkinhoudelijke aansturing” en/óf indien sprake is van “organisatorische inbedding”, terwijl de arbeid niet of in mindere mate voor eigen rekening en risico wordt verricht, dan wordt de arbeid toch geacht te zijn verricht in dienst van de werkgever.
Indien geen of in beperkte mate sprake is van “werkinhoudelijke aansturing” en/of “organisatorische inbedding” is het niet relevant of de werkzaamheden al of niet voor eigen rekening en risico worden verricht. In die situatie is geen sprake van het verrichten van werk op basis van een arbeidsovereenkomst.
Indien in meer of mindere mate sprake is van “werkinhoudelijke aansturing” en/of “organisatorische inbedding”, terwijl de werkzaamheden volledig voor eigen rekening en risico worden verricht door de werkende, is eveneens geen sprake van een arbeidsovereenkomst.
De concept memorie van toelichting beschrijft tot slot dat, indien de “werkinhoudelijk aansturing” en/of de “organisatorische inbedding” in evenwicht staan met het verrichten van werkzaamheden voor eigen rekening en risico, men moet kijken naar de criteria die zien op de persoon van de werkende. Dit wordt ook wel de zogenaamde “C+ grond” genoemd: indien de “werkende” doorgaans in het economisch verkeer zich niet als ondernemer gedraagt, is in die situatie sprake van een arbeidsovereenkomst. Indien de “werkende” zich wel gedraagt als zelfstandige in het economisch verkeer, is geen sprake van een arbeidsovereenkomst.
Nadere regels bij AMVB
Het nieuwe lid 4 van artikel 7:610 BW bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de kwalificatievereisten.
Rechtsvermoeden op basis van uurtarief
Het nieuwe artikel 7:610aa lid 1 BW bevat een rechtsvermoeden door te bepalen dat, indien de beloning
voor het verrichten van werkzaamheden niet hoger is dan €32,24 (bruto) per uur, de werkzaamheden
worden geacht te zijn verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst. Het tweede lid van artikel 7:610aa BW bepaalt dat dit bedrag gekoppeld is aan het minimumloon: indien het minimumloon wordt verhoogd, zal dit bedrag ook worden verhoogd.
Relevantie voor de praktijk
Het wetsvoorstel beoogt meer zekerheid te bieden voor werkenden en werkgevenden over de wijze waarop hun onderliggende verhouding wordt gekwalificeerd. Het wetsvoorstel maakt duidelijk, één en ander ook in lijn met het arrest van de Hoge Raad inzake Deliveroo, dat de aansturing van de werkende en de wijze waarop de werkende is ingebed in de organisatie van de werkgever een belangrijke(re) rol gaat spelen in de kwalificatiediscussie. Met andere woorden: met deze regels wordt onderstreept dat en werkgever er verstandig aan doet een nadrukkelijkere scheiding aan te brengen tussen de positie en aansturing van haar werknemers in relatie tot de positie van andere werkenden in de organisatie.
Hoe verder?
Het wetsvoorstel is op dit moment opengesteld voor consultatie. Pas op een later moment zal het wetsvoorstel worden ingediend bij de tweede kamer. Dit is uiteraard ook afhankelijk van de uitkomst van de verkiezingen. Wij houden u uiteraard op de hoogte van de verdere vorderingen in het wetgevingsproces.
Voor vragen naar aanleiding van deze blog kunt u contact opnemen met Martijn van de Mortel.