Instemmingsrecht OR bij salarisaanpassing?

Is een besluit van de werkgever tot het verschuiven van de jaarlijkse datum van individuele salarisaanpassingen met enkele maanden instemmingsplichtig in de zin van artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR)? Die vraag stond centraal in een recente zaak bij de kantonrechter in Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2023:4553). Wat speelde in deze zaak?

Feiten

Binnen VDL was het gebruikelijk dat individuele salarisaanpassingen (dus niet de algemene salarisaanpassingen conform de geldende cao) werden doorgevoerd per 1 januari van ieder kalenderjaar. Vanwege een cyberaanval wordt de ingangsdatum van de salarisaanpassingen voor 2022 noodgedwongen verplaatst van 1 januari naar 1 maart 2022. De bijkomende effecten daarvan (minder druk op de financiële afsluiting van het jaar, een gunstiger moment in het jaar voor het voeren van individuele salarisgesprekken, meer zicht op het bepalen van de loonruimte) worden door VDL als positief ervaren. VDL besluit daarom de individuele salarisaanpassingen voortaan te laten ingaan per 1 maart van ieder kalenderjaar.

De ondernemingsraad van VDL (de OR) is het met dit besluit niet eens en is, anders dan VDL, van mening dat dit besluit van VDL zijn voorafgaande instemming behoeft op grond van artikel 27 WOR.

Oordeel rechter

Belonings- of functiewaarderingssysteem (artikel 27 lid 1 onder c WOR)

De OR baseert zijn instemmingsrecht allereerst op het bepaalde in artikel 27 lid 1 onder c WOR. Dit artikellid bepaalt dat een door de ondernemer voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een belonings- of functiewaarderings­systeem de voorafgaande instemming van de OR nodig heeft.

De kantonrechter volgt de OR niet in zijn stelling. De kantonrechter baseert zich in dat verband op de jurisprudentie over de uitleg van het begrip ‘beloningssysteem’, waaronder het arrest van de Hoge Raad in de casus Holland Casino (ECLI:NL:HR:2002:AF0155). Daaruit volgt dat een beloningssysteem een systeem is volgens hetwelk beloningen worden berekend en aan bepaalde functies worden toegekend, met betrekking tot de onderlinge rangorde van functies. Het besluit van VDL ziet, zo oordeelt de kantonrechter, slechts op het tijdstip waarop de individuele salarisverhoging wordt toege­past. Er is daarmee geen sprake van een wijziging in het systeem van toekenning van beloningen dan wel in de onderlinge rangorde van beloningen. Het besluit om de jaarlijkse datum van de individuele salarisaanpassingen met enkele maanden te verschuiven, is volgens de kantonrechter dan ook niet instemmingsplichtig op grond van het bepaalde in artikel 27 lid 1 onder c WOR.

Regeling op het gebied van personeelsbeoordeling (artikel 27 lid 1 onder g WOR)

Daarnaast claimt de OR een instemmingsrecht op basis van het bepaalde in artikel 27 lid 1 onder g WOR. Dit artikellid bepaalt dat de OR een door de ondernemer voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling op het gebied van de personeelsbeoordeling de voorafgaande instemming van de OR nodig heeft.

De kantonrechter volgt de OR ook op dit onderdeel niet in dat standpunt: het verschuiven van de datum voor een salarisaanpassing van 1 januari naar 1 maart houdt geen (direct) verband met een systeem van personeelsbeoordeling. Aan artikel 27 lid 1 onder g WOR kan daarom evenmin een instemmingsrecht worden ontleend.

Convenant 2015

De OR beroept zich tot slot op het convenant dat in 2015 is afgesloten toen VDL werd overgenomen en opgenomen in het concern van VDL. In dat convenant is afgesproken dat wijzigingen van regelingen in het kader van de harmonisatie in het eerste jaar na de overname ter instemming aan de OR worden voorgelegd.

De kantonrechter is evenwel van oordeel dat het verschuiven van de datum van de salarisaanpassing geen wijziging brengt in de ‘bedrijfsregelingen’ die binnen VDL gelden. In de betreffende bedrijfs­regelingen is niets bepaald over de datum van een jaarlijkse salarisaanpassing. Van een wijziging van (één van) deze regelingen is daarom geen sprake. Ook op dit onderdeel vangt de OR bot.

Richtlijn in de praktijk

Of een besluit de voorafgaande instemming van de OR behoeft, is in de praktijk niet altijd eenvoudig te bepalen en is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden. Bij het bepalen van de reikwijdte van het instemmingsrecht van de OR kunnen bepaalde gezichtspunten een helpende hand bieden, te weten het doel van het besluit, het voorwerp van het besluit, het gevolg van het besluit en/of de invloed van het besluit op de binnen de organisatie werkzame medewerkers. Deze gezichtspunten worden ook in de onder­liggende casus door de rechter gebruikt om te beoordelen of sprake is van een instemmings­plichtig besluit of niet. De rechter hecht daarbij veel belang aan het doel van het besluit en de daaraan gekoppelde gevolgen voor de medewerkers. De kantonrechter oordeelt aldus dat het besluit van VDL inhoudelijk niet het belonings- of functiewaarderingssysteem (sub c) of de personeelsbeoordeling (g) raakt.

Convenant

Een vaak beproefd middel om voortdurende discussies met de ondernemingsraad te voorkomen over de vraag of een besluit wel of niet de voorafgaande instemming van de ondernemer / werkgever behoeft, is om daarover concrete afspraken te maken in een convenant. In dit convenant kan een lijst met besluiten worden opgenomen waarvoor instemmingsrecht geldt. Dit biedt duidelijkheid en voorkomt vaak veel gedoe.  

Vragen of contact?

Heeft u behoefte aan ondersteuning bij het opstellen van een dergelijke convenant of heeft u vragen naar aanleiding van deze blog? U kunt daarvoor contact opnemen met Martijn van de Mortel en Jade Beersma.